Er werd aangebeld, Henk blafte welgeteld één keer en kreeg dan ook welgeteld één trap, waarna ik zo hard wegrende dat ik de huiskamerdeur achter me dichtketste voordat hij dezelfde lucht inademde als ik.
Toen ik vanavond voorovergebogen de straat inliep, werd ik bijna gebeten door een hond. Zijn baasje hing hem zowat horizontaal op, toen ie achteruit sprong en zich tegen de muur van het hoekgebouw drukte.
...hier zien we het gehavende lichaam van de overbuurvrouw, de hospita. Even snel: we zien meerdere losse lichaamsdelen, denk aan armen, benen, romp en, ah, hier is het hoofd.
Deze keer opende ik mijn ogen, rekte me eens goed uit en ontdekte met één hoofdswipe van links naar rechts dat ik op het politiebureau zat. Wel verdomd, zeg. That’s a first, makkers.
Aan het feit dat alles in een wijde halve cirkel voor mij bedekt is met een bloederig Staphorster Stipwerkpatroon is niets meer te doen, dus ik zeg maar iets.
Blind spring ik op, begin te rennen, wordt getackeld door een muur, KWAK, klap achterover en wordt enigszins opgevangen door een hoogpolig tapijt. Het voorkomt, alweer, dat mijn schedel in tweeën breekt. Maar pijn doet het alsnog.
De hele weg terug naar huis loeide ik als een sirene terwijl ik in razend tempo op mijn rug langs de gracht voortbewoog. Ja, ik vond het zelf ook gênant, dat brullen, maar ik kon niet stoppen. En geloof me, ik ben niet zo, echt niet. Ja, ik snap dat je nu denkt, uhu, die blêrt dus echt om alles.
Met mijn laatste kracht schudde ik mijn hoofd om te ontsnappen aan een tweedegraads verbranding. Mijn zonnebril vloog tussen de gele schuimbanaantjes in kilozak.
Dan hoor ik keihard lachen. Het klinkt hol en onaangenaam, kaatst door de hal en resoneert in het binnenwerk van de telefoon. Als het een organisch ding was, dan had het nu pijn.
Gefascineerd keek ik naar mijn afspiegeling in dat stuk glas. Het uitwendig voorkomen dat terugkeek was niet waar ik naar streefde, want ik streef helemaal nergens meer naar, maar het was wel bijzonder boeiend.
Henk en ik kijken elkaar voor de tweede keer verbouwereerd aan. Er zijn mensen die zeggen dat niets ze meer verbaasd, Henk en ik horen daar niet bij.
We kropen op de bank voor de rest van het pompoenbrood en ieder drie marsen en een zak diepvriesdoperwten voor op mijn blauwe oog en gingen op Netflix The power of the dog kijken. Vanwege de titel.
Zonder woorden riepen we van alles door elkaar. Henk’s staart zwiepte in perfecte cirkels en ik sprong op en neer. En toen deed ik net of ik kwispelde. Haha, dacht ik nog en toen zag ik hoe zijn ogen zo groot werden dat je het wit zag en zijn bek langzaam openging.
En heel langzaam legde hij eerst zijn deken op bed en volgde daarna zelf, poot voor gigantische poot. Behoedzaam draaide hij in een bol waardoor hij meteen de helft kleiner werd...
Henk ontweek mijn vragen en ging zich ineens enorm als een normale hond gedragen die alleen in staat was tot vrij basale communicatie en het selectief opvolgen van commando’s.
Haar tassen, twee blauwwitte plastic Albert Hein zakken, zien er zwaar uit. Dat leek me vanmorgen al toen ik haar zag sjouwen, schouders kromgetrokken, hoofd gebogen. En zo onhandig ook, had ze geen karretje kunnen scoren bij de Appie?
Bloed stroomt uit zijn vacht. Met een flinke autospons probeer ik hem schoon te krijgen. Voorzichtig til ik zijn kop op en veeg zijn snuit en kop net zo lang tot de spons niet meer rood kleurt.
De belachelijk grote hond aan de andere kant van de salontafel kermde zacht, waarop een zenuw strak sprong in mijn rechter wang en het oog daarboven dichttrok. Met het andere keek ik hem strak aan.
Naast haar zat de grootste herdershond die ik ooit had gezien. Diep blauwzwarte vacht, grote oren, alert, ogen samengeknepen, bek een stukje open (alsof hij iets ging zeggen, wat ik toch echt niet hoopte nu ik ze net weer een beetje op een rijtje had).
Ik gaapte als een nerveuse hond. En ineens was ik niet alleen moe, maar ook nog gespannen. Wat een enorme kutcombinatie. Ik moest echt gaan slapen. Of keihard rondjes gaan rennen.
Voor ze wegging legde ze haar hand op mijn arm. IJzige kou trok door de stof van de hoodie, zakte door mijn huid in mijn botten. Maar ik trok me niet terug. Het was te lang geleden dat iemand (iets) me had aangeraakt. Behalve de bewaker van de Jumbo dan.
Na een tijdje bleef zij mij wel aankijken, want telkens als ik mijn hoofd naar haar draaide, zag ik dat. Ik realiseerde me ineens hoe ik erbij zat met mijn capuchon nog op: als een totaal onbenaderbare zwarte teletubbie.
Ik drukte mijn oor tegen het glas en verdomd, ik hoorde haar nu best wel goed. ‘Sorry....sorry!’ Boven mij sloeg haar stem over. Ze trappelde daarbij met haar voeten en haar teennagels krasten over het raam. Wat best wel hard klonk in mijn vastgezogen oor.
Ik was vergeten of andere mensen ook de vampier zien die jij ziet, want zo niet, dan zouden de medestraatbewoners als ze naar buiten keken, mij daar in mijn eentje zien staan. Midden op straat. In het donker.
Ik had dus een afspraak. En als ik het goed begrepen had, wel direct. Op zich wel goed, want ik ben beter in proactieve rudimentaire reacties als ik voor het blok gezet wordt.
Na een tijdje naar elkaar gekeken te hebben begon ik stijve knieën te krijgen. De ramen in mijn huiskamer zijn nogal laag en enkel glas. Ik las een keer ‘…zit je weg te waaien achter je monumentale ramen…’ . Hahaha, tuurlijk, dacht ik.
Helemaal aangekleed in echte kleren, sta ik in de keuken naar een pan te kijken die mijn broccoli aan het stomen is. Beide dingen geven blijk van een, onverwachte, enorme sprong voorwaarts. ‘That’s one small step for a normal person, one giant leap for me!’
Na het douchen ben ik niet alleen heel erg schoon, maar ook verschrikkelijk moe. De afgelopen dagen hebben me uitgeput, zowel mentaal als fysiek, en ik slof op mijn wenkbrauwen naar het bed.
Stokstijf blijf ik staan als ik vanuit mijn rechter ooghoek zie wat ik zie. Heel langzaam draai ik mijn hoofd zodat mijn linkeroog het ook ziet.
Als ik op de bank plof, springt de televisie aan. In beeld verschijnt Rudolf, die, omringt door repen chocola en pakken slagroom, (alweer) in een grote beslagkom staat te roeren.
Je whatsappje kwam binnen en ik las het minstens drieënzestig keer. ‘Gaat het goed met je?’ en dan zo’n gele ‘smiley’ (zoals ze vroeger heetten) die knipoogt. Beide elementen van dat bericht verwarden me.
Ja, M., daar ben ik weer! Vandaag was namelijk een enerverende dag.Ik heb nog steeds niets van je gehoord, maar ik herinnerde ineens dat je iets over wintersport had gezegd op IG...
Omdat ik nog niets van je gehoord heb en echt, ik heb alles gecheckt: whatsapp, mail, Gmail, Instagram, twitter, ik dacht er zelfs aan dat je misschien iets bij de post had gedaan, maar niets.
Ik stuur je deze mail, want ik weet niet zeker wat er gaat gebeuren. Nee, ik moet eerlijk zijn, dat is een understatement. Ik moet zeggen: ik weet niet zeker of mijn leven in gevaar is.
Nu alles achter de rug is en ik weer gewoon elke vrijdagochtend met een karretje in de rij voor de kassa bij de Jumbo sta en de inhoud van de wagen normale dingen bevat als broccoli, bananen, desem spelt broodjes...