NATASJA EXEL



overbuurmeisje (34): marmer

Bericht 31. – uit notitieboek. Roestkleurige vlekken op de pagina.
 Henk en ik zijn het eens geworden dat dit bericht volgt op de ‘getuigenverklaring’ die plaatsvond op het politiebureau en het taarteten nadien in de Engelse boekwinkel. Dat eens worden kwam voornamelijk voort uit het feit dat Henk het allemaal nog weet en ik niet en dat er een bon onderaan het bericht vastgekleefd zat aan de pagina voor: taart, koffie en een gesigneerde versie van On Writing. Altijd al willen hebben. Helaas weet Henk dan weer niet waar dat boek is gebleven.


09-02-2022


Toen ik vanavond voorovergebogen de straat inliep, werd ik bijna gebeten door een hond. Zijn baasje hing hem zowat horizontaal op, toen ie achteruit sprong en zich tegen de muur van het hoekgebouw drukte. Ik kwam omhoog uit mijn dubbelgeklapte houding, maar de pijn in mijn maag trok me direct weer terug in een scherpe vouw en mijn hoofd verdween tot halverwege in de polyester kraag. Vanuit die tunnel riep ik zo’n beetje dat ik de laatste tijd niet zo goed gegeten had en dat ik vermoedde dat de taart die ik net op had niet goed gevallen was en dat ik geen gevaarlijke gek was.
 Ik wachtte nog even op antwoord, maar hoorde alleen nog snel wegstervende voetstappen. En terwijl ik in de kraag mijn eigen adem recyclede vroeg ik me af of ik gewoon en gezond vast voedsel, zoals taart, dan niet meer kon eten. Quelle horreur.

Voor mijn huis probeerde ik — terwijl ik me aan een nieuw dranghek (hé, dat is handig) voor de opgang vasthield — omhoog te kijken naar het huis van de overburen, maar dat ging niet. Vanuit mijn vrij lage standpunt zag ik alleen de rood-witte linten van een afzetting die zo’n beetje begon bij het hek waar ik aan hing en eindigde rond de voordeur(en) van de overburen.
 Als ik straks binnen en boven was dan kon ik gewoon zonder uit mijn knik te komen rechtdoor naar de overkant kijken. Ik wist zeker dat alles normaal zou zijn. Met mijn neus op de betonnen treden liep ik omhoog naar de voordeur waar ik mijn arm half uit de kom moest draaien om op de tast de sleutel in het slot te steken.

Binnen trapte ik naar achteren de deur dicht, deed nog drie stappen en bleef staan. Ik draaide mijn hoofd een zeer pijnlijk en zeer klein stukje naar rechts en keek over de rand van de kraag naar het gordeldier in de spiegel. Daar moest ik zo om lachen dat ik omviel en op mijn zij in de gang bleef liggen. Opstaan deed op dit punt in het relaas echt teveel pijn. Het was prima zo. De kou van de marmeren vloer trok niet op vanwege de plastic isolatie in de jas. Meer dan prima. En ik was gelukkig zo gevallen dat ik mezelf in de spiegel kon zien zonder ook maar iets te bewegen. Ik was niet alleen. Primadeluxe, vrinden.

Na een tijdje werden we vergezeld door de stem van agent 1 die een voice-over aanving:

‘Voor de nabestaanden en het pathologisch rapport: wat we zien is een vleeskleurige doorgestikte hoop stof die op meerdere plekken vuile scheur- en schaafsporen vertoond en bedekt is met zowel recente als minder recente bloedvegen. De verkleuring per vlek bepaald deze aanname. Aan een uiteinde steekt een deel van een hoofd uit de stof. Het haar is bij elkaar gebonden in een bolletje. We hebben hier vermoedelijk met een vrouw te maken.
 De huid van het deel van het gelaat dat zichtbaar is, is…hoe zou jij het noemen?…Een ral kleur in het witspectrum? Ja, weet ik veel. Noem er dan eens een. Ok, ok, rustig, laten we uitgaan van puur wit. De hand die zichtbaar is, ligt vlak onder het hoofd, de pols is omwikkeld met een lap stof, eenzelfde soort als het omhulsel. Het vod is doordrenkt met bloed dat, en dit is vrij eenvoudig te raden, uit een wond in dezelfde pols komt.
 Knokige lange vingers (van diezelfde hand, waar die andere is weten we op dit moment niet) trommelen ritmisch met puntige nagels in de groter wordende plas bloed.
 De berg verschuift iets en het hoofd draait onder luid gekreun. Over de rand van de stof kijken lichte, amberkleurige ogen richting het maanlicht dat rond dit tijdstip door het raam van de voordeur valt. De zichtbare porseleinachtige huid glinstert als kristal. Het is adembenemend.’


Agent 1 zweeg. Kermend draaide ik mijn hoofd terug richting de spiegel. In de stilte die volgde keek ik gefascineerd toe hoe ik stierf. Ik blies net zo’n beetje mijn laatste adem uit en dacht hèhè, dat hebben we ook weer gehad, toen het hele moment werd verpest door een andere stem in mijn hoofd:

Ongelooflijk, gast, hoe heb je dit nou weer voor elkaar gekregen?

Via de spiegel zag ik hoe hij achter me tevoorschijn kwam uit het donker, half over me heen boog en me van bovenaf bekeek. En nog steeds geheel tegen mijn aard in, ontsnapte er een luide snik uit mijn borst.

‘Garmr,’ zei mijn bek zonder stotteren. En we waren allebei verbaasd.

En geheel tegen zijn aard in kreeg ik een likkie.