NATASJA EXEL



overbuurmeisje (38): epiloog

Vandaag. Het is 1e Paasdag 2023.

Erg lang geleden. Op Goede Vrijdag was hij nog dood, op zondag 1e Paasdag niet meer.


 ‘Waarom zoekt u de levende onder de doden?’ vroegen de engelen aan de vrouwen die, op wat later Paaszondag zou worden, op zoek waren naar hun overleden vriend, maar hem niet aantroffen in zijn graf. Het moet een vreemde vraag geweest zijn, want de arme jongen was morsdood, dat wist iedereen die de vrijdag ervoor op het verkeerde moment op de verkeerde plek was geweest. Maar vrouwen zijn nu eenmaal praktisch en ze zullen na het eerste schouder- en wenkbrauwophalen gedacht hebben okeeej, dan maar eens kijken waar hij wel uithangt.
 Hoe lang zal het geduurd hebben voordat zij erachter kwamen dat de werkelijkheid een stuk verontrustender was? Toen zij hem aantroffen en bij de eerste aanraking hun vreugde verstomde? Op het moment dat hij tot hen sprak, zonder adem? Zonder hartslag?
 ‘Omdat het omgekeerde angstaanjagender is,’ was vermoedelijk hun antwoord geweest als zij geweten hadden hoe de Bibelebontse lepel in Bibelebontse pap had gestoken. En was hun intentie om hem te vinden hoogst waarschijnlijk een totaal andere geweest dan hun blijmoedig verheugen op weerzien.

In mijn werkelijkheid spreken we niet van de ‘dode’, maar de ‘ondode onder de levenden’ en geloof mij, dood of ondood, het ís een stuk huiveringwekkender.
 Ik schrik me nog regelmatig de tering als er weer zo’n gast plotseling hier opduikt (voor het raam hangen schijnt iets totaal geaccepteerds te zijn) of voor de deur staat. Ik heb echt liever dat ze wegblijven, maar in het laatste geval móeten ze zich in ieder geval nog aan de ‘uitnodigings-regel’ houden. Regelmatig pleur ik de deur dicht bij de vraag ‘mag ik binnenkomen?’, maar soms ben ik te laat en hoor ik zijn stem al achter me. Het geluid gedragen op adem strijkt dan door mijn haar, langs mijn wang en hals. En de slappe dweil die ik ben, mijn knieën worden nog steeds week als hij dat doet. Mijn wil verdwijnt als bloed uit een leeggezogen lunch en mijn mond spreekt de woorden voor hem uit: ‘Kom binnen.’ Bleh.

Maar begrijp me niet verkeerd, het is een wonder dat hij terug is. Mijn hart, mijn kryptonite, mijn meester. Mijn leven zonder hem was toch, hoe zal ik het omschrijven?…het equivalent van een afgepelde banaan: zonder de schil die de boel beschermde, fris hield en bovenal ‘bij elkaar’ veranderde de poreuze binnenkant, het banaantje ansich, al snel in een bruine pudding die niet alleen meurt, maar ook geen doel meer dient.
 De berichten die Henk en ik teruggevonden hebben zijn getuige van de teloorgang van die banaan.
 Overigens, ik heb dus niet verteld dat we dat gingen doen en dat ik alles met jou zou delen, maar ik heb het sterke vermoeden dat ik hier niets geheim kan houden. Henk zit naast me en schudt ‘nee’. Fuck. ‘Ja’ knikt hij. Ik haal mijn schouders op, Henk ook.

Anyhoe, een geinig voordeel van dat hij terug is, is dat Henk me nu niet meer zomaar kan besluipen, bespringen, bijten of intimideren zonder dat er consequenties aan verbonden zijn. Hij moet me beschermen, het is nu officieel zijn taak.
 Om ons een beetje in te leven in de machtsverhoudingen hier in huis keken wonderdog en ik, waarschijnlijk als een van de laatste in West Europa, The Sopranos en ik zei tegen hem: ‘nou, je weet wel wie bij ons de Tony is en wie de Chrissy’ en gaf hem een por. Ik wilde net keihard gaan lachen toen hij me erop wees dat ik de Carmela was. Dus ik slikte mijn lach in en keek om me heen naar mijn gouden kooi. Er was inderdaad geen ontkomen aan, we waren beide onder commando. Ik gaf hem een stomp en hij beet me en ik moest alsnog lachen. Mijn wonden genezen zo snel dat het gewoon komisch is om naar te kijken. Maar voor de zekerheid dachten we beide hard aan iets anders zodat hij niet op zijn kop zou krijgen en zette snel de TV op 24 Kitchen.
 Maar helaas, ik probeer het keer op keer, de lol is er vanaf. Ik voel niets meer bij het zien van het bakwerk van Rudolf en dat zegt nog het meest over het verliezen van mijn menselijkheid.

Het is nu tijd om het verhaal voorlopig af te ronden. Ik ben jou dankbaar voor al je geduld en als je nu de aandrang voelt om de politie te bellen, dan is dat je goed recht. (Vraag je wel af wie je daar eigenlijk mee hebt, ik zeg maar).
 Door de berichten te ordenen heb ik in ieder geval een chronologische volgorde van alle gebeurtenissen, maar hoe ik precies zo geworden ben is me nog niet helemaal duidelijk. En aangezien mijn hersens vrij veel dingen zelf bepalen, vermoed ik dat ze de ware toedracht voor me achterhouden en ik vraag me maar niet af waarom.
 Wat ik me soms wel afvraag is waar het overbuurmeisje is, of de overburen wat dat aangaat, of waarom hij me zo lang alleen liet (iets met mijn acceptatie en transformatie zegt hij altijd, zo cryptisch…haha, kryptonite cryptisch).
 In ieder geval, soms vraag ik me die dingen af. Maar meestal accepteer ik dat ik er geen reet van begrijp en dan ben ik blij dat ik geen bruine banaan meer ben, maar ongelooflijk mooi (ja, echt, fabelhaft vrienden). En als ik onrustig wordt dan ga ik ‘normale’ mensendingen doen zoals boodschappen, mijn favo, en Henk vindt het leuk om mee te gaan (om redenen die zowel schattig als vet schokkend zijn, gelukkig hou ik van verrassingen).

Soms droom ik dat ik Michael ben, alleen probeer ik dan niemand te redden maar accepteer wát ik ben, wat ik wil en wat ik doe en dat gaat me steeds makkelijker af.
 De voorlopige conclusie is dat mijn waarheid een filmtekst is en dat past me als een bananenschil.

Voor de laatste keer:
“Now you know what we are, now you know what you are, you will never grow old and never die, but you must feed, Michael,”

Henk komt naast me zitten en buigt voorover om zijn kop op het bureau te leggen. Hij draait zijn ogen naar mij.

Zullen we M. een bericht sturen? zegt hij.
Ja, zeg ik, want ik heb alwéér trek.